Blog Rutger Gernandt - Over het vergroten en behouden van autonomie van makers
In Slagkracht, brieven aan zakelijk leiders, wordt er antwoord gegeven op een prangende vraag van een zakelijk leider, door een collega-zakelijk leider. Deze persoon geeft vervolgens met het stellen van een nieuwe vraag de pen door aan een inspirerende collega. We maken in deze reeks kennis met een verscheidenheid aan zakelijk leiders die op hun eigen manier invulling geven aan hun werk. Welke dilemma's spelen er binnen de beroepsgroep? En welke visies zijn er op die diverse thema's?
Rutger Gernandt, zakelijk directeur van Theatergroep De Warme Winkel, beantwoordt de vraag van Ellen de Haan
---
Beste Ellen,
Zoals je in jouw brief zelf ook schreef, hebben we een beetje valsgespeeld door eerst te bellen, dus je vraag aan mij over het belang van autonomie voor makers komt niet helemaal uit de lucht vallen. In dat gesprek raakten we veel onderwerpen aan, van praktisch tot theoretisch, maar pelden we uiteindelijk af dat de zakelijke kant van de kunsten voorwaarden schept. Voorwaarden die als doel hebben de autonomie van de kunstenaar te vergroten. Jouw vraag en de vraag voor elke directeur of leider, zakelijk of anderszins, is natuurlijk vervolgens: hoe dan? Een van mijn favoriete onderwerpen, dus veel dank dat je mij met jouw vraag de gelegenheid biedt mijn visie daarop neer te pennen.
We hebben meelezers, dus is het wel zo netjes als ik mij eerst even voorstel. Ik ben Rutger Gernandt, werkzaam als zakelijk directeur van Theatergroep De Warme Winkel. Een collectief opererend theatergezelschap dat werk maakt op locatie en in grote en kleine zalen. We zijn een zogenaamd middelgroot theatergezelschap, wat er in ons geval er op neerkomt dat we per jaar ongeveer drie nieuwe producties maken, daarnaast werk hernemen en ook een groeiende talentontwikkelingspoot hebben.
In 2022 hebben we (samen met theatercollectief BOG.) theaterbroedplaats De Sloot opgericht. Een werkplaats voor theatermakers, met twee theaterzalen, zes repetitieruimtes, de kantoren en ateliers van een grote groep theatergezelschappen en creatieven, plus een café/restaurant. Jij schrijft in jouw brief dat jullie je met het resort ook richten op het versterken van de positie van kunstenaars, onder andere door de plek artist led te laten zijn. Voor mij was dat ook een van de belangrijkste redenen dat De Sloot er moest komen. De dynamiek tussen een theatergezelschap en theaters en een beeldend kunstenaar en musea en andere presentatieinstellingen is niet hetzelfde, maar in beide gevallen staat die wederzijds afhankelijke relatie onder druk. Waarmee we ook weer terug zijn bij jouw vraag.
Als we autonomie voor makers willen behouden en zelfs vergroten, zullen we eerst moeten definiëren wat we daaronder verstaan. Niet eenvoudig want het is met regelmaat onderdeel van een stevige definitiestrijd. Bovendien staat autonomie altijd extra onder druk op het moment dat het politieke klimaat kunstonvriendelijker is. Want moeten kunstenaars niet gewoon leuk en mooi werk voor het volk produceren dat de eigen nationale identiteit bevestigt? Het idee van autonomie lijdt onder het stigma van de kunstenaar die met z’n rug naar het publiek staat en ‘slechts’ kunst voor de kunst maakt.
Toch denk ik dat autonomie noodzakelijk is voor wat kunst op dit moment in onze tijd en samenleving vermag. Ongeacht of die kunst nu zeer maatschappelijk geëngageerd is of niet. Er is hier geen ruimte (want maximaal 1000 woorden!) om dat helemaal uit te diepen. Daarom de boude conclusie dat ik denk dat het een doodzonde is kunst te legitimeren met iets dat buiten de kunsten valt. Ja, er zijn positieve maatschappelijke neveneffecten van kunst, maar zodra je kunst gaat legitimeren met wat buiten die praktijk valt, raken de wezenskenmerken van deze kunst achter de horizon.
Precies dat gebeurt ook met het idee van autonomie en wordt versterkt doordat we autonomie meestal ‘negatief’ definiëren. Als de afwezigheid van iets. Bijvoorbeeld bemoeienis van buitenaf door subsidiënten, theaterprogrammeurs, curatoren enz. Naar mijn idee zouden we autonomie ook ‘positief’ moeten definiëren. Zoals politiek filosoof Isaiah Berlin doet met het begrip vrijheid in zijn beroemde essay Two Concepts of Liberty (Bron: Oxford University Press, 1969, zie pagina 118-172). Hij contrasteert vrijheid van met de vrijheid om tot zelfbeschikking en zelfrealisatie te komen. Op die manier kunnen we ook naar de werking van autonomie voor kunstenaars kijken. Een werking waar het publiek bovendien ook altijd onderdeel van is.
Dat gezegd hebbende, denk ik dat je als leider van een kunstinstelling naar buiten toe vooral bezig bent om autonomie in ‘negatieve’ zin te realiseren. Sowieso is autonomie (net als vrijheid) alleen in die wisselwerking te realiseren. Het is onze taak om middelen en ruimte te creëren waarin kunstenaars kunnen floreren. Dat jullie bij het resort daarvoor het frictieloze ideaal van een vakantieparadijs als uitgangspunt hebben genomen vind ik inspirerend. Want als het op het creëren van randvoorwaarden aankomt, heb je altijd eerst zo’n beeld nodig om strategisch effectief te kunnen communiceren. Naar je eigen organisatie, naar stakeholders en het bredere publiek.
Je schreef zelf ook al over het belang van transparantie en mede-eigenaarschap van kunstenaars over hoe er wordt gewerkt en wat er wordt getoond. Vooral in dat tonen van werk ligt volgens mij de sleutel tot het behouden van autonomie. Zeker in de podiumkunsten hebben we er mee te maken dat we sinds de jaren negentig onder druk van bezuinigingen volgens een andere logica zijn gaan opereren. Daarin is de wens van het publiek in plaats van het werk en de kunstenaar leidend geworden. Niet als ideaal, maar als gevolg van de institutionele mores van dat moment. Namelijk het idee dat alle maatschappelijke praktijken hun waarde moeten bewijzen door een in geld uit te drukken nut, en dat die waarde daarmee ook onderling vergelijkbaar wordt. En juist voor werk dat zich als kunst identificeert, en start vanuit het bijzondere in plaats van het algemene, is dat funest.
Zo’n onverenigbare institutionele logica vraagt van ons als directeuren (algemeen, zakelijk én artistiek) om continu stelling te nemen en zichtbaar te zijn in het publieke debat. Het heeft er bovendien voor gezorgd dat producerende makers en instellingen en presenterende instellingen steeds meer tegenover elkaar kwamen te staan in hun behoeften. Een van de grootste opgaven voor de kunstensector is hoe we die weer bij elkaar brengen.
Met De Sloot lossen we die tegenstelling op door het creëren van een ‘eigen’ podium en dat te delen met andere gezelschappen. We maken daarmee ruimte voor werk waarvan we het wel belangrijk vinden dat het wordt gemaakt en gezien, maar dat we op dit moment niet op andere plekken kunnen tonen. Een alternatieve oplossing is werk tonen buiten de White Cube, zoals jullie doen, of in ons geval de Black Box. Dat gaat echter ook vaak gepaard met grote investeringen die moeilijk op een enkel project zijn terug te verdienen. Waardevol van dit soort strategieën is dat we hiermee de waarde van de autonome kunstpraktijk direct en laagdrempelig delen met het publiek.
Uiteindelijk vraagt deze tegenstelling ook om een institutionele oplossing die nauw samenhangt met hoe we middelen verdelen. Maar het begint bij wat we verwachten van instellingen en makers en de kunsten zelf. Waarbij we er volgens mij niet aan ontkomen ook de op dit moment zeer onpopulaire vraag te beantwoorden wat kunst is en wat niet, in het volle besef van de veranderlijkheid van dat oordeel.
Dat leidt mij naar Gieske Bienert, adjunct-directeur van MU Hybrid Art House. Het uitgangspunt van MU is om te onderzoeken wat kunst kan zijn, nu en in de toekomst, en vraagt juist om het uitstellen van ons oordeel over wat kunst is. Hun focus is interdisciplinair en ik ben benieuwd hoe zij ruimte creëert voor dit soort werk. Werk dat (nog) niet in een eigen hokje past. Hoe activeer je financiers en hoe interesseer je het publiek? Hoe creëer je nieuwe ruimte voor nieuwe makers met nieuw werk en nieuw publiek?
Hartelijks,
Rutger Gernandt
Over Rutger
Rutger Gernandt (1985) is sinds 2018 zakelijk
directeur van De Warme Winkel. Vanuit die functie is hij ook
directeur-bestuurder van Theaterbroedplaats De Sloot. Daarvoor was hij onder
andere zakelijk directeur van Ulrike Quade Company en muzikant. Hij studeerde
drums aan het Koninklijk Conservatorium en bestuurskunde aan de Universiteit
Leiden. Ook bekleedde hij diverse bestuursfuncties, zoals bij het Sociaal Fonds
Podiumkunst en mime collectief Schwalbe.
Meer Slagkracht?
Slagkracht is het ontwikkelprogramma waar je als zakelijk verantwoordelijke handvatten krijgt aangereikt om je te ontwikkelen en te professionaliseren binnen de zakelijke kant van de culturele en creatieve sector. Met Slagkracht bieden we een online en offline platform waar je maandelijks aan een programma kunt deelnemen over uiteenlopende onderwerpen, waarmee je een stevige basis legt in je vak.
-
Stuur een e-mail naar Faye Holdert faye@cultuur-ondernemen.nl -
Bekijk de LinkedIn pagina van Faye Holdert